Als je elkaar niet meer tegenkomt verdwijnt het sociale weefsel
Zomernummer W!M over Balans in de stad

In hun boek Gezonde stad, uitsluiting en ontmoeting in de publieke ruimte dat vorig jaar verscheen, beschrijven filosofen Klasien Horstman en Mare Knibbe hun perspectief op een gezonde stad en focussen daarbij op de belangrijke rol die de publieke ruimte daarbij heeft. Maastricht heeft een prominente rol in dat boek en is de plek geweest waar zij veel van hun veldwerk hebben verricht. Vanuit die positie vroegen wij Klasien om haar licht te laten schijnen op het thema balans in de stad.

Want – om maar meteen met de deur in huis te vallen – het feit dat Maastricht zo’n prominente rol speelt in het boek, is dat reden om aan te nemen dat het met die gezondheid en balans in Maastricht dan niet helemaal goed zit?

“Maastricht heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld tot een stad met een heel mooi, levendig centrum met ook een royaal en kwalitatief goed aanbod. Tegelijkertijd is het daarmee een voorbeeld geworden van een stad die zich richt op de ‘well – to -do’ en dus op bewoners, bezoekers en studenten die voldoende te besteden hebben. Heel toegankelijk voor al haar bewoners is de binnenstad daarmee de laatste jaren niet meer,” begint Klasien.

Als hoogleraar Filosofie van de Publieke Gezondheidszorg is ze verbonden aan de universiteit van Maastricht en voert veelvuldig onderzoek uit naar o.a. de betekenis van de publieke ruimte bij het verbeteren van de sociale gezondheid.

 “In onderzoeken en interviews die ik afgelopen tijd heb gedaan onder met name bewoners in buitenwijken en mensen met een kleine beurs, kwam naar voren dat zij niet of nauwelijks in de binnenstad komen omdat het vaak te druk en te duur is. Het bezoeken van evenementen of gewoon een horecagelegenheid is voor hen simpelweg niet te betalen. In die zin zou je kunnen stellen dat er in Maastricht nog best wat winst valt te behalen als het gaat om sociale gezondheid en een juiste balans in de stad.”

Verschralen buitenwijken

De balans is volgens Klasien des te meer scheef omdat in de wijken buiten het stadscentrum in de afgelopen jaren veel publieke ontmoetingsplekken verdwenen zijn. “Er is daar gewoon niets te doen, alles is daar weggehaald. Wijken zijn vaak echt alleen ontworpen om te wonen. Kerken zijn gesloten of hebben een andere functie, sportzalen en -veldjes, bibliotheken en zwembaden zijn er niet meer, kleine winkels en horeca zijn verdwenen en er zijn minder scholen. Alle vertier zit in de binnenstad.”

Sociaal weefsel

Iets wat overigens niet alleen voor Maastricht geldt. “Moderne stedenbouw is de laatste jaren zo uitgevoerd met het idee alles te clusteren, dus wonen aan de rand en ook alles op het gebied van werkgelegenheid bij elkaar geclusterd, net als onderwijs en een deel met winkels en horeca om te consumeren. Alles gebeurt min of meer gescheiden van elkaar,” stelt Klasien. “Maar ’goed en gezond wonen’ betekent dat je in je nabije omgeving voorzieningen binnen bereik hebt en dat het publieke terrein zo is ingericht dat mensen elkaar tegenkomen. Sociale contacten zijn namelijk de basis voor gezondheid en welzijn en publieke plekken maken het sociale weefsel van een stad of dorp. Als mensen elkaar niet meer tegenkomen, dan verdwijnt dat sociale weefsel.

Je hoeft heus geen vrienden te worden met iedereen, al is het maar oppervlakkig, maar die simpele ontmoetingen dragen juist bij aan herkenbaarheid, aan een gevoel van veiligheid en aan het leren omgaan met verschillen en diversiteit. Het vergroot de tolerantie naar elkaar.”

Verdraagzaamheid voor rafelranden

Een kant en klare oplossing voor deze disbalans, die heeft Klasien niet, maar wat volgens haar al heel belangrijk is, is dat we in deze samenleving meer verdraagzaamheid gaan ontwikkelen voor de rafelranden in onze omgeving.

Klasien: “We zijn er zo op ingesteld om alles weg te poetsen. Een stad, en dat geldt zeker ook voor Maastricht, moet mooi en netjes zijn. We kunnen vaak slecht verdragen dat er rafelranden zijn, die ook bij een stad horen. Denk aan hangjongeren, hangouderen of mensen die op een bank of onder een brug slapen. Dat willen we het liefst uit het zicht hebben. Ik denk dat dat niet meer kan.

We leven in een samenleving met heel veel mensen die niet goed wonen. Ook in Maastricht zijn er bijvoorbeeld best veel jongeren die om wat voor reden dan ook geen onderdak hebben. Er gaat nu veel aandacht uit naar studenten en de faciliteiten die zij nodig hebben om hier een fijne studententijd te hebben, dat is zeker goed, maar daarmee mogen we de andere jongeren in onze stad niet vergeten. Ook daar moet een goede balans in zijn.”

Bewoners betrekken

Hoewel dit op het eerste gezicht iets lijkt voor een gemeente om aan te pakken, is dat juist niet zoals Klasien dit soort vraagstukken zou willen benaderen. In haar boek houdt ze dan ook een pleidooi voor het gebruiken van kennis van bewoners zelf. “Dat is juist waar het in mijn ogen vaak misgaat. Kennis over wat een omgeving sociaal en gezond maakt is onvolledig zonder de kennis van de bewoners zelf. Het is dus juist belangrijk om dit van onderaf te doen en ‘ervaringsdeskundigen’ en dus de bewoners zelf erbij te betrekken.” Dat betekent ook dat je als ondernemer of commerciële partij hier wel degelijk een rol in kunt spelen.

Als voorbeeld noemt Klasien Winkelcentrum ‘De Brusselse Poort’ waar sinds kort een buurtontmoetingscentrum is ingericht. “Als winkelcentrum zien ze hier de noodzaak om meer een verblijfsfunctie te creëren en een band op te bouwen met de buurt. In antwoord daarop is een buurtontmoetingscentrum ingericht waar mensen vrij binnen kunnen lopen en waar nu allerlei activiteiten door mensen zelf worden geïnitieerd: van schilderles en een filosofiecafé tot gespreksgroepen en taalles.

Meedenken

We kunnen dus allemaal meedenken over dat sociale weefsel van een stad en welke rol je daar zelf in kunt hebben. Over tolerantie van rafeligheid, over hoe je samen zorgt dat de eigen stad toegankelijk blijft ook voor mensen met minder financiële middelen. Uiteindelijk hebben we immers allemaal baat bij een gezonde stad.”