“Een boek waar je hoopt dat het inspiratie geeft”
Platform31 over De Gezonde stad

Recensie door Inge Kok Postma, Platform31

“In een tijd van kruisbestuiving in opgaven tussen het fysieke en het sociale domein, is dit een boek waarvan je hoopt dat het inspiratie geeft. De Gezonde stad: geschreven door wetenschappers uit de sociale hoek die met de voeten in het veld staan. De focus ligt op de publieke ruimte, een term die uiteraard z’n aansluiting vindt in het fysieke domein.

Een gezonde stad draagt bij aan het verminderen van gezondheidsverschillen. Na een hoofdstuk waarin de term ‘gezond’ wordt toegelicht en waarin we meegenomen worden langs een tijdslijn waarlangs respectievelijk collectieve, individuele en tegenwoordig weer collectieve kijk op gezondheid aan de orde komen, begrijpen we waarom de publieke ruimte zo belangrijk is in relatie tot gezondheid. In de publieke ruimte vindt de sociale interactie en kennisuitwisseling tussen mensen plaats, en deze dragen bij aan de gezonde stad.

De schrijvers signaleren dat de kennis die ten grondslag ligt aan de inrichting van de publieke ruimte vooral voortkomt uit kwantitatieve data en inzichten van professionals en beargumenteren dat dit geen compleet beeld oplevert. Ze houden een pleidooi voor het gebruiken van kennis van bewoners zelf. Kennis over wat een omgeving sociaal en gezond maakt is onvolledig zonder de kennis van de bewoners zelf, illustreren ze aan de hand van verschillende voorbeelden. Er wordt ingegaan op hoe ongelijkheid in de democratische ruimte de opname van deze kennis in de weg zit. In onze tijd die, met de woorden van de schrijvers, gekenmerkt wordt door diplomademocratie, staat de professional niet op gelijke voet met de bewoner. En dat vraagt om een andere manier van denken: willen we het werkelijk goed doen, dan is de kennisinbreng vanuit de bewoner minstens zo belangrijk als de kwantitatieve data uit onderzoek en de visie van de professional. In de zo lang gangbare top-down benadering wist de professional het altijd het beste ‘voor de doelgroep’. Een bottom-up benadering vraagt in het fysieke domein om een luisterende houding. Een interessante brug naar burgerparticipatie waar de professional uit het fysieke domein mee te maken heeft.

Veel professionals zijn zoekende naar hoe burgerparticipatie het best vormgegeven kan worden. Er is met name in kwetsbare wijken nog veel te leren over dit onderwerp. Juist op dit snijvlak van deze leerzame kennis vanuit het sociaal domein naar de koppeling met de fysieke inrichting is het interessant.

Het verschil tussen de fysieke en sociale bril is ook in dit boek dikwijls merkbaar. Het fysieke domein zal zich vermoedelijk niet overal even serieus genomen voelen. Met de handreikingen aan het eind van het boek lijken de schrijvers op de stoel van de ontwerper te gaan zitten. Opmerkingen als: “….de vraag welke normen voor een ‘goed park’ het belangrijkst waren, de esthetische normen van de ontwerpers of de normen van alledaagse ervaringen van gebruikers?” kloppen niet met de realiteit van de ontwerpdiscipline, waarbij de kunst juist zit in het vervlechten van een reeks uiteenlopende wensen, normen en eisen tot een goed functionerend ontwerp waar mensen graag verblijven. Esthetiek op zichzelf is niet leidend.

De auteurs bouwen de theorie voornamelijk op rondom een Maastrichts voorbeeld. Het proces dat we volgen start bij een aantal placemakingsactiviteiten (‘plaats maken’ in het boek) waarbij een groepje actieve bewoners opstaat, plannen maakt en op institutioneel niveau allerlei procesmatige belemmerende hobbels ervaart. Hier is wat te winnen en het boek biedt daarbij handreikingen. Met name in kwetsbare wijken worstelen veel gemeenten juist met het ontbreken van zo’n actief groepje. Het zou waardevol zijn geweest als ook hier wat dieper op ingegaan zou zijn. Wat maakte nou dat dat in Maastricht wél gebeurde?

Placemaking (‘plaats maken’) krijgt rondom dit mooie voorbeeld veel aandacht als aanjager van het samenkomen van (sociale kennis van) bewoners met de fysieke inrichting van de wijk. Soms lijkt het alsof de schrijvers ‘placemaking’ als alternatief tegenover ‘top-down planning’ willen zetten, terwijl ze mijns insziens het beste naast elkaar bestaan. Goede voorbeelden bedenken van steden die zonder planning gegroeid zijn tot goed functionerende steden lukt me niet, terwijl wereldwijde voorbeelden van het tegenovergestelde talrijk zijn. De optelsom van placemakingsprojecten maakt nog geen leefbare stad, maar het uitlichten van placemaking is absoluut passend. Want waar je niet meer omheen kunt na het lezen van dit boek, is dat bewoners onmisbare kennis bezitten en dat in het delen en opnemen van deze kennis een belangrijke opgave voor alle professionals ligt. Hoewel de morfologische structuur van de stad vast ligt voor lange tijd, is de stad nooit statisch. We dienen ruimte en tijd beschikbaar te houden voor de groei van kennis en ideeën die van onderaf ontstaan. “Een stad”, aldus de schrijvers, “is een assemblagewerk met open einde”.

Recensie door Inge Kok Postma, Platform31