Hoe bevorder je de gezondheid van mensen? Daar zijn verschillende opvattingen over geweest die meer of minder gangbaar zijn geweest in de loop van de geschiedenis. Klasien Horstman en Mare Knibbe (Universiteit Maastricht) bieden in ‘De gezonde stad’ een mooi overzicht hiervan. In het boek wordt vervolgens de aandacht gericht op initiatieven in buurten die de sociale samenhang versterken en de werking ervan op de gezondheid van de buurtbewoners. Dit wordt geïllustreerd met diverse casussen.
Het is zeker interessant om het buurtniveau als insteek te kiezen bij het bevorderen van de volksgezondheid. Je kunt daarmee gezondheidseffecten bereiken die je met een individuele benadering (bijvoorbeeld een programma voor stoppen met roken) mist. Het feit dat er grote verschillen in levensverwachting zijn tussen hoge- en lage-inkomensbuurten zijn, zegt genoeg. Helaas blijft die buurtbenadering onderbelicht want de effecten zijn lastiger te bewijzen, stellen de auteurs vast. In het boek worden die effecten gelukkig wél helder beschreven en wetenschappelijk onderbouwd. De (fysieke) leefomgeving blijkt bij dit alles een sleutelrol te spelen.
Werk aan de winkel voor buurtprofessionals dus! Niet in de laatste plaats professionals in de fysieke leefomgeving. Die kunnen bijvoorbeeld helpen bij het creëren van aangename plekken voor verblijf en ontmoeting, de juiste planten en bomen aanbieden en dergelijke. Er is vanuit het fysieke domein bovendien veel belangstelling voor gezondheidseffecten van de openbare ruimte. De casusbeschrijvingen in het boek bieden echter nauwelijks aanknopingspunten voor professionals in de fysieke leefomgeving. Gezien de breedte van de casuïstiek, die bovendien uitstekend gedocumenteerd is, lijkt het er helaas op dat er een grote kloof gaapt tussen de twee vakgebieden.
Die kloof maakt niet alleen het werk van professionals minder effectief, het is ook nadelig voor bewoners die iets in de buurt voor elkaar willen krijgen. Dat schemert door in vrijwel alle casusbeschrijvingen. Bewoners gaan enthousiast aan de slag, het loopt soepel, het contact met ‘de overheid’ is goed. Maar dan komen er ambtelijke krachten en reflexen (en mensen) los die tot grote frustratie bij de bewoners leiden. Een kopje koffie wordt niet eens vergoed. De subsidieaanvraag komt op losse schroeven te staan, eerdere toezeggingen worden niet nagekomen.
Dit alles lijkt nogal eenzijdig vanuit de buurtbewoners belicht. Dat maakt het lastig vast te stellen wat er nou precies aan de hand is. Objectief dingen vertellen in emotionele situaties lukt niet iedereen, zo reëel moet je zijn. Ambtenaren komen in het boek niet aan het woord om te zeggen hoe zij de zaken beleefd hebben. Ook benadrukken meerdere bewoners het belang van handige contacten met bestuur en ambtenaren – ‘je moet de juiste 06-nummers hebben, dan is het zo voor elkaar’. Wacht even, willen we nu een buurtnetwerk waar handige ritselaars vrij spel krijgen? Daar zal lang niet iedereen het mee eens zijn.
Hoewel er dus een aanzienlijke kloof tussen het fysieke en sociale domein blijkt te gapen qua werkpraktijken en perspectief, is het toch op zijn minst aardig de zaken eens vanuit een bewoner te beleven, door dit boek te lezen. Wie weet leidt dat uiteindelijk wel tot meer wederzijds begrip en inniger samenwerking.