2002NooitMeerZek
2004Genetica-front
2008GeneticsFromLab2Soc
2012GovernanceHealthcareInn
dikkekinderen2
1999Rathenau
2004FactorXX
2005WorstelenmetGezondLeven
2001public-bodies-private-lives

Nooit meer ziek
Oratie 2002

Nooit meer ziek: publieke en professionele verantwoordelijkheid voor bio-medical engineering

Eindhoven: Technische Universiteit Eindhoven, 2002. 

ISBN 90-386-1472-1 

Inaugurale rede. 

“Technologieën die de publieke lotsgemeenschap raken – en dat geldt bij uitstek voor bioengineering – dienen in de publieke sfeer besproken en verantwoord te worden.

Online / download

… Wie de normatieve koers van techniekontwikkeling wil bespreken, kan niet om de ingenieurs heen. … Zij kennen de back office van bio-engineering als geen ander, zij weten hoe commerciële belangen de onderzoeksagenda beïnvloeden en hoe reëel geschetste beloften en verwachtingen zijn.

Ze zullen ook zelf ideeën hebben over meer en minder wenselijke ontwikkelingen: de ingenieur die werkt aan weefsel dat borstprotheses kan vervangen, zal zich ook afvragen of elk meisje dit op haar 16e verjaardag cadeau moet krijgen, zoals in Amerika gebeurt waar veel ouders hun dochter zo aan de ideale maten proberen te helpen. En ingenieurs zullen over deze zaken onderling wel van mening verschillen, maar articulatie van dergelijke verschillende opvattingen in de publieke sfeer kan leerprocessen bij de afstemming van technologie en maatschappij bevorderen.

Op grond van deze redenen zou ik willen voorstellen dat het voor biomedisch ingenieurs een professionele plicht is om bij te dragen aan de verrijking van de publieke meningsvorming over bio-engineering. Niet om hun eigen belang te behartigen, maar om bio-engineering als publiek probleem mede vorm te geven. Het gaat niet aan technici vanwege de vermeende technocratische blik als irrelevant te verklaren voor de publieke meningsvorming.

En technici zelf mogen zich niet achter hun vermeende technische werk verschuilen om zich verre te houden van de ethische problemen van bio-engineering. Ingenieurs ontkomen er dus niet aan zich tot het ethische karakter van hun werk te verhouden.” p 19-20