De laatste tien jaar is implementeren een kernthema in de jeugdzorgketen. Kennis, interventies, richtlijnen, protocollen, ICT: het moet allemaal ‘geïmplementeerd’, uitgerold in de organisatie, zodat professionals hun werkstijl veranderen: dat wil zeggen, verbeteren. Het idee is dat veel ‘ware kennis’ (‘evidence’) of ‘effectieve interventies’ niet gebruikt worden, ‘op de plank liggen’, dat de kwaliteit van het werk daar onder lijdt, dat kinderen daarvan de dupe worden, en dat die interventies daarom een handje geholpen moeten worden.
[Column voor JGZ Captise, 2013 11 – auteurs: Klasien Horstman en Inge Lecluijze]
Een implementatiestrategie zou de veronderstelde barrières en weerstanden moeten lokaliseren en wegwerken. Op deze manier is ook getracht de Verwijsindex Risicojongeren (VIR) te implementeren, maar hoeveel implementatiewerk daar ook verzet wordt, dat lijkt niet goed te lukken. Hoe kunnen we dat begrijpen?Implementatie als schakel tussen wetenschap en praktijk. De opkomst van ‘implementatie’ was veelbelovend omdat ze het besef uitdrukt dat er geen vanzelfsprekende relatie is tussen wetenschappen en professionele praktijken. Het implementatie denken modelleerde die relatie vervolgens echter als een hiërarchie waarbij ‘de wetenschap’ dient te bepalen wat ‘goed professioneel werk’ is en waarbij de praktijk als ‘uitvoering’ van de wetenschap wordt gezien. Het denken in termen van ‘weerstanden’ en ‘barrières’ geeft de Zwarte Piet voor eventueel ‘minder goed werk’ aan de ‘praktijk’ en vormt een legitimatie om die praktijken te disciplineren en bij te sturen, terwijl de waarde van ‘evidence’ niet meer ter discussie staat. Professionele praktijken moeten zich aanpassen aan ideeën die zich in het quasi-laboratorium, in een specifieke context en volgens specifieke normen voor wetenschappelijkheid, hebben bewezen.
Users matter!
Wetenschapsfilosofen en sociologen hebben betoogd dat wetenschappelijke en professionele praktijken eigen logica’s en rationaliteiten hebben en dat wederzijdse interactie en afstemming noodzakelijk is om ‘goed werk’ te produceren, evenals continue discussie over de normen voor ‘goed werk’. Het besef dat veel ‘goede’ beenprotheses in de meterkast stonden, stimuleerde prothesemakers om meer gebruik te maken van de ervaringen van degenen die de protheses moeten dragen. Users matter! Het is een belangrijk adagium in innovatiestudies. Vanuit dat perspectief moet een barrière of weerstand niet worden weggewerkt, maar is ze een kans om opnieuw na te denken over de betekenis van kennis of techniek in de gebruikscontext.
Implementatie Verwijsindex voor de politieke belofte
Wie niet wil leren van praktijken, maar implementeren ziet als eenrichtingsverkeer, mist belangrijke inzichten over ‘goed professioneel werk’ in de keten van de jeugdzorg. Sommige instrumenten worden echter ‘geïmplementeerd’ terwijl ze niet eens ‘bewezen effectief’ zijn. De Verwijsindex Risicojongeren is een goed voorbeeld. Implementatie wordt hier niet ingegeven door wetenschappelijke inzichten in de manier waarop deze ICT de kwaliteit van het werk in de jeugd-zorgketen kan en zal verbeteren, maar door een politieke impuls. De publieke verontwaardiging en ongerustheid na de dood van een kind leidde tot de politieke belofte dat er een instrument zou komen om zulke tragedies te voorkomen, een magic bullet. In 2010 trad de nieuwe wet VIR in werking zodat dit instrument landelijk ingezet kon worden. Implementatie van de Verwijsindex dient dus de politieke belofte, het symbolische gebaar. Hoewel er veel geld, tijd en menskracht in geïnvesteerd is, loopt het implementatieproces niet soepel. Toch wordt niet overwogen of hier niet geleerd moet worden van de praktijk en het is dus de vraag waar de ‘weerstand’ zit in dit implementatieproces.
Engelse les uit de praktijk
De Verwijsindex Risicojongeren werd in Nederland ingevoerd na de dood van Savanna. In Engeland werd, na de dood van Victoria, met de Children Act 2004 een vergelijkbaar systeem geïntroduceerd, ContactPoint. Deze nationale database zou een belangrijke schakel moeten vormen in de preventieve zorg voor kinderen en symboliseerde dat ‘alle kinderen veilig’ zijn omdat professionals elkaar eerder zullen vinden. Ook in Engeland was het implementatieproces niet succesvol en bleef deze techniek controversieel. In 2010 leerde de Engelse regering ‘een les’ uit de praktijk en werd besloten ContactPoint op te heffen. De vergelijking tussen beide landen roept de vraag op hoe, in plaats van te vechten tegen ‘barrières’ in een implementatieproces, geleerd wordt van deze barrières?